-
1 flanquer
flanquer [flãkee]1 flankeren ⇒ zich bevinden naast, staan naast, liggen naast♦voorbeelden:il a tout flanqué par terre • hij heeft de zaak verknoeidtout flanquer en l'air • er de brui aan geven♦voorbeelden:v1) flankeren, zich bevinden (naast)2) in de flank dekken [leger]3) smijten4) geven -
2 décrocher
décrocher [deekrosĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 in de wacht slepen ⇒ gaan strijken met, aan de haak slaan, op de kop tikkenv1) afhaken3) onderbreken [radio]4) loshaken, afkoppelen7) uit zijn baan brengen [ruimtevaart]8) losmaken -
3 caler
caler [kaalee]2 〈 informeel〉 het opgeven ⇒ stoppen, er de brui aan geven ⇒ 〈m.b.t. eten〉 niet meer kunnen ⇒ 〈 bij verwaandheid〉 inbindenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rechtzetten ⇒ vastzetten, stutten♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) (laten) afslaan [motor]2) het opgeven, stoppen4) vastzetten, stutten5) neerhalen2. se calerv -
4 flancher
-
5 tout flanquer en l'air
tout flanquer en l'air
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский